Theater Babel maakt inclusief theater: theater waarbij niemand wordt uitgesloten. Het gezelschap bestaat uit spelers met én zonder beperking en maakt interdisciplinaire voorstellingen over maatschappelijke onderwerpen. Paul Röttger (67), directeur, regisseur en ’theateractivist’, legt uit waarom inclusief werken geen uitzondering meer zou moeten zijn. “Ik wil niet dat mensen doen alsof ze geen beperking hebben. Ik wil álles laten zien. Ik houd steeds meer van het imperfecte – maar dat imperfecte moet wel heel goed gedaan worden.”
‘Wat is jóuw beperking?’ is vaak de eerste vraag die Röttger stelt aan spelers zonder beperking. “En dan zegt iemand: ‘maar ik héb helemaal geen beperking!’ Oké, dan wil ik zelf antwoord geven. Ik heb heel veel beperkingen, dat heb ik hier juist ontdekt. Wij hebben bijvoorbeeld geleerd dat we als we rugpijn hebben, moeten dansen alsof we geen rugpijn hebben. Door het inclusieve werk heb ik geleerd: laat het maar zien, neem het méé in wat je doet. Alleen dan krijg je nieuwe vormen in theater.” Die nieuwe vormen, dat is waar het om draait, benadrukt hij. “Dat vergeet men vaak als men het heeft over inclusieve kunst. Het lijkt vaak alsof ze die mensen met een beperking er alleen bij willen hebben. Dan dwingen we ze om te werken zoals wij dat doen. Nee, we moeten uitgaan van die ánder. We moeten op zoek zijn naar innovatie.”
Een gesprek met Paul Röttger, sinds zijn afstuderen aan de Arnhemse Toneelschool in 1976 actief als acteur, regisseur en docent, stemt vrolijk. In zijn woorden klinken empathie, aanpassingsvermogen en nieuwsgierigheid door. Röttgers wijze van theatermaken werkt duidelijk door in zijn persoonlijkheid – of zou het andersom zijn?
Heb je, toen je begon met inclusief werken, moeten leren om je in te leven in ‘de ander’, zoals Babel het noemt? Of heb je je altijd meer de ander gevoeld?
“Ik ben al mijn hele leven toneelspeler. Ik heb dus al van jongs af aan geleerd mij te verdiepen in een ander, anders kun je niet tot acteren komen. Toen ik inclusief ging werken, ging het een stap verder: ik moest mij niet alleen bezighouden met de rollen die mijn acteurs met en zonder beperking gingen spelen, ik moest mij ook veel meer dan ik gewend was verdiepen in de speler op zich. Je hebt [bij inclusief theater] te maken met mensen met allerlei beperkingen, die vaak vanuit die beperking op het werk reageren. Ik ben me gaan verdiepen in ziektebeelden en achtergronden – tot en met families en woonsituaties aan toe. Als gevolg daarvan ben ik dat ook gaan doen bij de mensen zonder een beperking. Dat is een enorme winst gebleken. Eigenlijk ben ik veel geduldiger geworden. Het gaat verder dan alleen maar van een acteur vragen: wil je dit of dat doen. Het heeft alles te maken met de mens ín en achter die acteur of actrice. Ik gun dit elke kunstenaar in de wereld: door inclusief te werken kom je veel dichter bij de ander – en daardoor ook bij jezelf.”
“Mijn opvatting is dat een kunstenaar het publiek moet confronteren met wat men niet kent of zelfs niet wil kennen,” zei je in een eerder interview. “Dankzij de spelers met een beperking durf ik meer dan vroeger mijn verzet tegen maatschappelijke ontwikkelingen op de planken te brengen.” Heeft goede kunst altijd een maatschappelijke boodschap?
“In de kern vind ik kunst altijd maatschappelijk, al schilder je abstract of zing je in een taal die een ander niet begrijpt. Zeker in het gesubsidieerde systeem in Nederland heb je daarmee ook een maatschappelijke functie. Je leert mensen denken in abstractie. Ik zeg niet dat iedereen die kunst maakt maatschappelijk bezig moet zijn, maar ík wil dat wel. Ik wil met mijn kunst reageren op de samenleving, taboes doorbreken en bespreekbaar maken. Het is in de zorgwereld bijvoorbeeld niet gebruikelijk om te praten over de dood, intimiteit, seksualiteit of gendersituaties. Toen ik begon met dit werk waren er ook mensen – met name familieleden [van de mensen met een beperking, red.], maar ook mensen uit de zorgwereld zelf – die vonden dat ik het niet over deze onderwerpen mocht hebben. Toen heb ik gezegd: dan moet je een ander vragen. Ik kan geen theater maken als ik het niet over deze thema’s mag hebben.”
Want die doen er voor iedereen toe, of je nu een beperking hebt of niet?
“Ja. Speel Romeo en Julia, Tsjechov of Strindberg: ook daar gaat het altijd over lust, liefde, dood en haat. Het is natuurlijk heel pijnlijk dat het in díe wereld, die van de beperkingen, nog zo’n groot taboe is. Het is in die zin niet meer dan logisch dat [mijn werk] een maatschappelijke impact heeft.”
Ik wil met mijn kunst reageren op de samenleving, taboes doorbreken en bespreekbaar maken.
Stel dat we al in een volledig inclusieve samenleving leefden. Hoe zouden de voorstellingen van Babel er dan uitzien? Zou het uitmaken?
“Ik hoop het wel! Maar: ik hoop dat mijn voorstellingen er over een jaar óók anders uitzien, want ik wil meebewegen met wat er nú gebeurt. Ik wil altijd meebewegen met de tijd en de dingen die er om ons heen gebeuren: de angst die we nu ervaren, de zorgen die we hebben. Ik kan er niet aan ontkomen daar iets mee te doen. En ik werk erg vanuit mijn spelers. Zij veranderen ook per jaar, per ervaring.”
Vind je niet-inclusief werken achterhaald?
“Ík wel. Ik wil nooit meer niet-inclusief werken. Ik doe dit omdat ik het heel fijn vind, en nodig, maar ook om een gebaar te maken. In die zin noem ik mezelf nu ook – voor het eerst in mijn leven – een theateractivist. Ik vind dat wij te veel mensen uitsluiten in de kunsten. Dat begint al bij de kunstvakopleidingen: mijn collega’s die een beperking hebben mógen niet eens auditeren op een toneelschool, dansacademie of conservatorium. Dat vind ik een kwalijke zaak. Het is niet alleen een kwestie van die toneelschool of kunstacademie, het is een politieke kwestie. Theater Babel zit al jaren in een EU-project [Crossing The Line, red.] met zeven landen, dus ik weet heel goed hoe er in die landen wordt gewerkt aan inclusieve kunst: daar kunnen wij niet aan tippen. Nederland loopt twintig jaar achter op landen als Zweden en Engeland. Daar zijn theatergroepen waar acteurs met een beperking in dezelfde cao zitten als ik, waarin zij ook een salaris krijgen – hier wordt het allemaal betaald vanuit dagbesteding. Dat zegt iets over de waarde die men hecht aan het werk van de mensen met een beperking. Ik vind dat beledigend. Ik wil dat mijn collega’s met een beperking net zo goed betaald worden als de anderen die geen beperking hebben.
Wat ook opvallend is: als ik bij een fonds of bij de overheid geld aanvraag voor ons werk, dan moet ik eerst bewijzen dat de kunst die ik maak óók professioneel is. Die hobbel moeten wij áltijd nemen. In andere landen, met name Engeland, Zweden en Frankrijk, heeft men de inclusieve kunst erkend en bestaat een budget specifiek voor inclusieve kunst. Het is aan de politiek om ook hier de inclusieve kunst te erkennen.”
Ik wil nooit meer niet-inclusief werken.
Theater Babel bestaat nu zeven jaar en speelt jaarlijks zo’n 150 keer in eigen huis en in 70 ’theaterateliers’ voor het voortgezet onderwijs. Het gezelschap telt 34 (gast)spelers met en zonder beperking. Röttger zou er graag mensen uit andere groepen bij betrekken – verslaafden, vluchtelingen, sekswerkers. De financieringsstromen in de kunstsector zijn echter een beperkende factor: de mate van financiële steun voor Babel dwingt tot de keuze om alleen met mensen met een beperking te werken. Het gezelschap streeft ernaar haar methodiek voor inclusief werken overdraagbaar te maken en te verspreiden onder andere kunstinstellingen, de overheid en het bedrijfsleven. Ook wil het de zichtbaarheid van professioneel inclusief theater vergroten. “Ik wil er alles aan doen zodat Babel niet alleen maar een lokale activiteit blijft. We onderzoeken of we in het volgende cultuurplan een landelijke functie kunnen krijgen en dus ook buiten Rotterdam kunnen spelen,” zegt Röttger. Als meer mensen zien dat je ook met mensen met een beperking op professioneel niveau kunst kunt maken, zullen meer gezelschappen hen uitnodigen, hoopt hij.
Spelers van Babel hebben geen reguliere kunstopleiding kunnen volgen en krijgen bij het gezelschap daarom dagelijks training in spel, zang en beweging. Bij audities zijn niet technisch kunnen, maar leerbaarheid, discipline en motivatie doorslaggevend, legt Röttger uit. “[Het gaat er niet om] of jij mooi kan bewegen of zingen, maar of je jouw beperking mee wilt nemen in dat zingen en bewegen. Ik wil niet dat mensen doen alsof ze geen beperking hebben. Integendeel: ik wil álles laten zien. Ik houd steeds meer van het imperfecte – maar dat imperfecte moet wel heel goed gedaan worden.”
Het gaat er niet om of jij mooi kan bewegen of zingen, maar of je jouw beperking mee wilt nemen in dat zingen en bewegen.
Het afgelopen jaar maakte Theater Babel samen met de Erasmus Universiteit Rotterdam Als je het ons vraagt, een reeks van 42 videomonologen gebaseerd op de verhalen van cliënten, hun naasten en zorgverleners in de woon- en thuiszorg, bedoeld om het gesprek over zelfbeschikking in de zorg op gang te brengen. Waar het creëren van een nieuwe voorstelling bij Babel normaal gesproken een organisch proces is, met gesprekken en improvisaties op basis van een thema, werd nu met bestaande monologen gewerkt. Het verraste Röttger hoe goed zijn spelers daar dankzij de interne opleiding mee bleken te kunnen omgaan. Hun ontwikkeling is door dit project ineens ’twee, drie keer sneller gegaan dan gehoopt’, vertelt hij. “Het blijkt dat veel van mijn collega’s inmiddels ook heel goed zijn met voor hen geschreven teksten. Een volgende uitdaging wordt om een klassieke [theater]tekst te pakken en die met hen te doen.”
“We moeten elkaar leren kennen, dan vallen misplaatste morele opvattingen vanzelf weg,” zei je in een interview over de voorstelling Van J. naar Jessica. Leidt meer contact met elkaar altijd tot meer begrip? Of moet dat contact zorgvuldig gestuurd worden, bijvoorbeeld via kunst?
“Het kan op beide manieren, maar ik denk wel dat je het moet faciliteren. Al voordat ik inclusief werkte, wilde ik [na de voorstelling] eten met ons publiek. Wij kookten toen vegetarisch en biologisch – dat wilden mensen soms niet. Dan zeiden wij: we hebben niet anders. Zo krijg je al gesprekken, en niet alleen over de voorstelling. Theater is, als het goed is, een ervaring vanaf het moment dat je ergens binnenkomt tot je weer naar huis gaat. En als het goed gaat, denk je er de dagen daarna ook nog over na. Wij spelen nooit voor meer dan honderd mensen, want ik wil iedereen persoonlijk begroeten. Na afloop van de voorstelling bedienen onze spelers de bezoekers en eten met hen samen. Theater is een hele zintuiglijke ervaring, daar hoort eten ook bij, en een glas wijn, of thee. Het gaat om ál je zintuigen, die wil ik deconditioneren.”
Op welke manier?
“Als ik naar een regulier theater ga, dan kan ik op die stoel gaan zitten en gaat het licht uit. Niemand ziet of ik nou wel of niet kijk – ik val ook vaak in slaap als ik het niks vind. Daarin vind ik theater ouderwets: je moet veel meer zoeken naar het persoonlijke contact met de bezoeker. Het is toch zorgwekkend dat in veel theaters alleen maar oude mensen zitten? Wij [theatermakers] moeten jongere mensen prikkelen, uitdagen en uitnodigen, meegaan in hún taal en interesses. Dat doen wij [als Babel] door veel op scholen te werken: educatie is bij ons bepalend in alles. Niet alleen voor regulier publiek – want die leren ook bij ons, ikzelf ook – maar juist ook voor jongeren, die hebben de toekomst.”
Inclusief werken betekent dat je je empathisch vermogen moet vergroten – ik zeg altijd dat je hart nóg groter moet zijn dan anders.
Kan iedereen inclusieve kunst maken?
“Nee, niet iedereen kan dit. Maar het begint al bij de vraag of je het wílt. Kunst maken is sowieso complex en confronterend: dát is al een keuze. Inclusief werken betekent dat je je empathisch vermogen moet vergroten – ik zeg altijd dat je hart nóg groter moet zijn dan anders. Je moet je willen verdiepen in al die werelden die je tegenkomt: de zorgwereld, de diagnoses, de ziektebeelden. Je moet méér kunnen dan wanneer je alleen werkt met mensen die, net als jij, geen beperking hebben. De mensen zonder beperking die bij ons werken, hebben het vaak moeilijker [dan de mensen met een beperking]. Zij moeten in eerste instantie vooral dingen afleren, zoals bepaalde methodieken over rol-opbouw of dramaturgie. Dat soort gesprekken moet je [hier] in een andere vorm gieten om met iedereen, op hun niveau, te kunnen communiceren. Ik heb collega’s die elke dag willen knuffelen, met name diegenen die moeilijk kunnen communiceren of niet kunnen praten. Daar moet je wel voor open staan.”
Voor een goede inclusieve samenwerking moet je je verdiepen in de beperkingen van je collega’s én van elkaar leren tijdens het contact, stelt Röttger. Met deze kernwaarden kom je een heel eind:
|